ca 1400 - 1900

-INTRO-

Deze afdeling geeft een overzicht van alle speelkaartenmakers, waarvan bekend is dat zij in de tijd voor 1900 kaartspellen hebben vervaardigd. Ook opgenomen in deze lijst zijn drukkers en uitgevers. De lijst is samengesteld door Lex Rijnen, sinds rond 1970 al een verzamelaar van speelkaarten, met een grote expertise op dit gebied. Hij heeft ook de hieronder staande introductie geschreven, die in het kort de ontwikkeling van de speelkaart in ons deel van de wereld beschrijft. Het gepresenteerde beeldmateriaal in deze afdeling is afkomstig uit de collecties van diverse verzamelaars en musea.

< HOOFDMENU

NAAM

-INDEX-

De lijst van speelkaartenmakers kan chronologisch bekeken worden, maar er kan ook direct op naam en jaartal  gezocht worden. De illustraties in de lijst zelf kunnen aangeklikt worden en geven dan toegang tot meerdere kaarten van de betreffende maker, drukker of uitgever.

CHRONOLOGIE

Adenel, Pierre

Louvrier, Jan Jacob
Bosch, Hendrik I. Lutkie & Cranenburg
Bosch, Hendrik Jan Mayer, Harmen de
Bresser & Comp. Mefferdt, Pieter
Coeterier, Reynier Meijer, Nicolaas
Coeterier, Reynier Jr.

Meijer, Wed. N. & Comp.
Couturier, Jean Le Mindermann & Comp.
Covens, J. & C. Mortier Mortier, Cornelis
Danckers, Justus Mortier Covens & Zoon
Daniels, Isaac Mortier, Pieter
Dubois, Gebr. Mortier, Wed. P.
Dunst, J. M. Moulin, Jean de
Erve Wijsmuller Nijgh, H.
Eijnden, Gerardus J. van Peltzer, Fa. & Cie.
Felix, Frans Ribbeck & Bleyenburgh
Fouquet, Jean (Jonas) Ribbeck, C. G.
Fouquet, Wed. J. & Zonen Roy, Jacobus de
Fouquet, Wed. J. & Zoon Saks, Isaac Simon

Fouquet, Wed. J. & Zoon & Comp. Saks, Weduwe I.S.

JAARTAL

Fredeker & Comp.

Schenck, Peter 1589

1684

1748

1823
Gelbcke, F. Sluyer, Hendrik

1603

1685 1750 1823
Gole, Jacob Smient, Otto Barentsz 1612 1685 1751 1828
Guérin, Pierre Snoek, Heijman Levie 1620 1686 1752 1831
Helgers, Barend Jan Sonsbee(c)k, Wynant van 1630 1691 1760 1832
Heuschen, Frans Alexander Spiering, Nicolaas 1636 1692 1767 1834
Janss, Eduart Stille 1641 1697 1771 1836
Jansz, Bartholomeus Stroek, Jan 1642 1698 1788 1838
Jordan, Jean        Jordan, Jean Valck, Gerard 1645 1704 1793 1842
Jordan & Comp. Verkouteren, J.C. 1650 1707 1800 1848
Jordan Fouquet Wagenaar, Carel de 1659 1711 1806 1848
Kanjewile, Abraham Weege, David 1660 1716 1807 1849
Krantz, de Charro & Comp Westhuysen & Comp. 1665 1719 1807 1852
Kuinders, Jacobus Westhuysen Langewish & Comp. 1666 1721 1809 1853
Leest, Jacobus/Jacques van Wieler, Hendrik 1670 1732 1812 1857
Lenssen, Gustave Wiggers, Willem 1674 1733 1818 1860
Lenssen, Fa. Oscar Lenssen & Co. Winter, Antoni de 1679 1740 1818 1860
Linden, Jacobus van der Wynekes, Matthys 1681 1746 1822 1863

Naast de gedocumenteerde speelkaartenmakers, drukkers en uitgevers zijn er ook spellen, waarvan deze niet bekend zijn, maar waarvan men wel het sterke vermoeden heeft dat deze in Nederland gedrukt en uitgegeven zijn. De jaartallen zijn geschat. Mocht u beschikken over gedocumenteerde informatie over spellen die in deze sectie getoond worden of over spellen beschikken, die hier niet getoond zijn, maar wel in Nederland gedrukt en uitgegeven zijn in de periode tot 1900, dan willen wij dit graag vernemen. U kunt daarvoor contact opnemen met onze curator.

ONBEKENDE  MAKERS
1675 Potsenmakers etc.
1700 Burlesque, naar J.Gole
1700 10 losse kaarten
1715 Nieuwe Constitutie
1720 Pasquins windkaarten
1750 Zilveren kaarten
1770 Spreekwoorden en gezegden
1770 Tweede gebruik
1813 Handgemaakt
1840 Waarzegkaarten
1895 Handgemaakt

< HOOFDMENU

Maar lees voor de context van deze lijsten eerst........

 

EEN SAMENVATTING
VAN HET WEL EN WEE VAN DE HOLLANDSE KAARTENMAKER
IN DE LOOP VAN 7 EEUWEN GESCHIEDENIS.

-Lex Rijnen-

 

IN DEN BEGINNE........

De vroegste Nederlandse kaartenmaker -drukker zou al rond 1395 werkzaam kunnen zijn geweest. Een Amsterdamse stadskeur uit 1395 laat het spelen met de "quairten" toe. Er zijn de nodige keuren uit andere steden die het kaartspel verbieden of toelaten, zodat we mogen aannemen dat het spel al ruim verbreid was.

Evenals in andere Europese landen vinden wij in de 14e eeuw sporen van het gebruik van speelkaarten aan de Grafelijke- en Hertogelijke hoven in de Nederlanden. Het meest geliefde spel was "Poteroyen of Zeilen". De kaarten waren duur en voor de elite, maar met de uitvinding van de drukkunst met houtblok kwam de speelkaart binnen eenieders bereik en begon het kaartspel in herbergen en kroegen het dobbelspel te verdringen. Ongetwijfeld zullen in de 15e en 16e eeuw Hollandse drukkers speelkaarten hebben geproduceerd, namen zijn ons echter nauwelijks bekend. Dit in tegenstelling tot de Zuidelijke Nederlanden (het huidige België), waar gedurende genoemde periode talloze kaartenmakers in o.a. Antwerpen, Doornik en Brussel werkzaam waren. Pas eind 16e eeuw ontstond er een beeld en speelde Holland vanaf die tijd een bescheiden rol in de productie van speelkaarten binnen Europa.

 

DE HERTOG VAN PARMA

Er werd weleens gesuggereerd, dat na de val van Antwerpen in 1585, de Amsterdamse kooplieden, wel een standbeeld van de Hertog van Parma, de veroveraar van Antwerpen, hadden mogen oprichten. Het bood de nu van Spanje afgescheiden Noordelijke Nederlanden ongekende kansen. Antwerpen was tot dan de belangrijkste handelsstad in de regio.

Door de afsluiting van de Schelde door de Hollanders slonk de invloed van Antwerpen nog verder.  Veel Vlaamse kooplieden en handwerklieden, waaronder kaartenmakers, kozen domicilie in de Noordelijke Nederlanden, met name in Amsterdam, waar ook de meeste speelkaartenmakers zich vestigden. Ze brachten geld en vakmanschap. De Gouden Eeuw kon beginnen.

"De Hertog van Parma" (1545-1592), door Allesandro Farnese.

DE GOUDEN EEUW

In deze eeuw zou Holland in de wereld een toppositie in nemen voor wat betreft handel, wetenschap, kunst en als militaire (zee)macht. De zeventiende eeuw zou een eeuw van grote bloei worden. Vooral door de komst van Vlaamse en later van Franse vluchtelingen, kon er zich een speelkaartenindustrie ontwikkelen, meestal als onderdeel van andere drukkersactiviteiten. Vele vluchtelingen vestigden zich in de grotere steden en er ontstonden bloeiende industrieën. 

Zoals in Leiden een textiel- industrie, in Delft aardewerk en bierbrouwerijen en in Amsterdam een (bescheiden) speelkaarten industrie en dat zou lange tijd zo blijven.
In tegenstelling tot de omringende landen, waar traditioneel al vele kaartenmakers werkzaam waren, blijkt uit de notariële stukken en andere bronnen, dat de handel in Holland grotendeels in handen was van enkele kaartenmakers, met name Pieter Mefferdt en later Jean Fouquet en opvolgers. Met regelmaat probeerden de kleinere kaartenmakers een stukje van de markt te veroveren. De meesten verdwenen weer naar korte tijd of beperkte zich tot een enkel kaartspel naast hun andere drukkersactiviteiten of de handel in papier.

Ca 1670 stagneerde economie. De komst van Franse vaklieden zorgde rond 1685 voor een opleving van de speelkaartenhandel. Jean Fouquet was een van hen, het bedrijf zou 150 jaar blijven bestaan. In de Staten van Holland en West-Friesland waren in 1674, 150 drukpersen, 36 plaatpersen en 10 kaartspel persen in gebruik.

"Vluchtelingen uit Frankrijk", ets, maker onbekend, rond 1685.

 

THE FRENCH CONNECTION

Volgens d’Allemagne zouden in de 16e eeuw, meer dan 60 speelkaartenmeesters in Rouen, Frankrijk, werkzaam zijn. Voor de Hollanders was de vaart op Rouen slechts een van de velen vaarroutes. Regelmatig vertrokken schepen vanuit Amsterdam en Rotterdam naar Rouen en vervoerden de Rouaanse kaarten op de terugreis naar verschillende landen, zoals o.a. de 8 vaten met speelkaarten, die in 1629 met het schip “De Gulden Haen” vanuit Rouen vervoerd werden met bestemming Engeland, Exeter. Bij het eiland Wight werd het schip geënterd door Duinkerker kapers en opgebracht. Wat de piraten met de kaarten gedaan hebben is onbekend. Een ander soort van piraterij pasten de Hollandse kaartenmakers toe. Zij maakten de Rouaanse kaarten na.
Kaartenmaker Jaques van Leest produceerde in 1636 meer dan 20 jaar speelkaarten onder de naam van "Robbert Bonnier a Rouen met franse letters".
Ook andere makers gebruikten nog vele jaren de merktekens van de Rouaanse speelkaartenmakers.

In Zeeuwse tolheffings-statistieken over de periode 1638 t/m 1665 wordt melding gemaakt van invoer van speelkaarten vanuit Rouen. De "speelcaerten " werden in tonnen of vaten ingevoerd. Eerdere leveringen zullen zeker hebben plaatsgevonden.

Met de komst van de uit Frankrijk gevluchte Hugenoten, waarvan velen zich in Amsterdam vestigden, kreeg het land rond 1685 een nieuwe impuls. Franse speelkaartenmakers werden in Amsterdam actief. De concurrentie vanuit Holland werd in 1747 door de Rouaanse handelskamer onderkend. De Hollandse kaarten zouden van betere kwaliteit zijn dan de Franse.

Ook de handel op Noord-Duitsland, met name Hamburg, dreigde men te verliezen. De Rouaanse Speelkaartenmaker Jonas Fouquet, die naar Amsterdam was vertrokken zou nu 45 man in dienst zou hebben. Uit een rapport uit 1765 van de Franse consul te Lissabon blijkt dat "De Normandische kaartenmakers die in Portugal veel kaarten afzetten veel concurrentie ondervinden van Hollandse kaartenmakers".

 

DE ACHTIENDE EEUW

Behalve J. Fouquet en zijn opvolgers is in deze periode de drukker, uitgever en boekhandelaar Pieter Mortier een prominent kaartenmaker. De familie Mortier was al in het begin van de 17e eeuw naar Holland gekomen. Speelkaarten maken was maar een klein onderdeel van zijn bezigheden als prentenmaker en boekdrukker. Toch zijn er relatief veel spellen van hem bekend. Zijn kaarten waren geen kaarten om mee te kaarten, maar te duur om weg te gooien. Het waren educatieve spellen, waarvan een aantal naar ontwerpen van Franse graveurs en uitgevers.
De opvolgers van Pieter Mortier en andere kaartenmakers profiteerden van de nog steeds florerende economie in de eerste helft van 18e eeuw. In 1742  werd hun inkomen geschat op 5000 gulden, waarmee zij tot de groot geld verdieners behoorden. De opvolgers van Jonas Fouquet deden het nog beter met een inkomen van 8000 gulden. Na die tijd ging de economie bergafwaarts.  

"Slag om de Doggersbank"

ets van Joseph Marianus, Augsburg, 1781.

De desastreus verlopende 4e Engelse- (zee) oorlog van 1780 tot 1784 maakte het verval van de Republiek duidelijk. Er ontstonden politieke spanningen. De klanken van de Franse revolutie begonnen tot de Republiek door te dringen. In 1795 vielen de Franse revolutionaire legers de Republiek binnen, dit leidde tot de vorming van de Bataafse Republiek. Voor de twee nog bestaande kaartenfabrikanten betekende de toen ingevoerde belasting een zware tegenslag.

 

DE NEGENTIENDE EEUW

Na 1806 werd onder het koningschap van Lodewijk Napoleon de belasting gewijzigd. Tot het land werd ingelijfd bij Frankrijk in 1810 en Franse belastingwetgeving werd ingevoerd. Ook het kaartbeeld werd aangepast. In 1812 meldde een ooggetuige: "De speelkaarten, die toen in gebruik waren, van welke soort dan ook en uit welke fabriek ze ook kwamen, werden verboden. Alleen de gewone Franse smalle kaarten met eenhoofdige beelden werden toegestaan."

Na de val van Napoleon in 1813 volgde de inlijving van België bij het Koninkrijk der Nederlanden. Voor de Hollandse kaartenmakers betekende dit nog meer concurrentie. Luikse kaartenmaker, zoals Dubois en Brusselse kaartenmakers konden nu gemakkelijk hun kaarten in het Noorden afzetten. Voor de Hollandse kaartenmakers werden de omstandigheden steeds moeilijker. De export was grotendeels weggevallen en ook op de binnenlandse markt konden zij de concurrentie nauwelijks het hoofd bieden. Ook na de afscheiding van België in 1830 bleek een opleving niet mogelijk.

In een artikel in het Algemeen Handelsblad van 8 Nov.1831 wordt ingegaan op de nadelen van de afscheiding. De Belgische Speelkaartenmakers waren voordien  de grootste leveranciers naar Nederlands Oost-Indië. "Thans zoude de leverancie aan de fabrijken hier te lande  kunnen toevallen, voor zoo ver namelijk de Hollandsche speelkaarten ,wat kwaliteit en prijs betreft, aan de vreemde  gelijk staan en de mededinging daartegen kunnen uithouden".
Resultaten bleven uit. In 1835 loofde de Maatschappij van Nijverheid een Gouden Medaille uit voor de oprichter van een Speelkaartenfabriek. Voorwaarden waren: Het gebruik van inlands papier en kwaliteit en prijs gelijk aan buitenlandse speelkaarten. Kennelijk was in 1882 de Gouden Medaille nog steeds niet uitgereikt. Als toegevoegde voorwaarde moest de Fabrikant nu bewijzen dat hij minstens twee jaar met tien werklieden heeft gearbeid. In 1887 deed men alsnog een poging de Medaille te slijten, ook dit keer te vergeefs.

Kaarten uit vooral Duitsland en België kwamen in deze eeuw in grote getale op de Nederlandse markt. Kaartenmakers werden kaartenimporteurs, een enkeling met vermelding van zijn naam op de kaart, de schijn ophoudend, nog creatief bezig te zijn. Van een standaard Hollands beeld was geen sprake meer. De markt was overspoeld met Duitse en Belgische standaard beelden. Vanuit deze mengelmoes van beelden ontwikkelde zich tenslotte het (voornamelijk uit België komend) Nederlandse standaardbeeld. In "De Geschiedenis van de Speelkaart" geeft Han Janssen van dit beeld een duidelijk overzicht.  

 

DE TWINTIGSTE EEUW

In de 20e eeuw zal de "Nederlandsche Speelkaartenfabriek" een poging wagen. Oorspronkelijk gevestigd in Utrecht, verhuisde de fabriek naar Amsterdam. Echter in 1912 ging de fabriek failliet. De Fa. Faddegon nam voor weinig geld het grootste deel van de inboedel over en werd bekend als "Speelkaartenfabriek Nederland". In 1969 beëindigde de firma zijn speelkaartenproductie. Ook in Den Haag maakte rond 1923 de Hollandse Spellenfabriek speelkaarten, waarschijnlijk voor korte duur.
Vier eeuwen speelkaarten maken begon rond 1600 met de komst van kaartenmakers uit de Zuidelijke Nederlanden en eindigde met de overname van de laatste Amsterdamse kaartenmaker door de Turnhoutse fabriek Van Genechten, later opgegaan in Carta Mundi.
 

 

AMSTERDAM

Wie in Amsterdam het beroemde "Red Light District" wil bezoeken, is in de stegen en straten rond het Oudekerksplein op het juiste adres. In de 17e eeuw hadden zich hier speelkaartenmakers en verkopers gevestigd, getuige de uithangborden zoals "De Speelkaart", "De Troefkaart", "De Vierkaart" en "Een Schone Hand". Uit het 17e-eeuwse Amsterdam zijn ons ca 22 speelkaartenmakers bekend en een aantal, die wel genoemd worden als speelkaartenmaker, maar waarvan mag worden aangenomen dat zij geen eigen bedrijf uitoefenden.

In de 18e eeuw daalde het aantal naar ca 15 en in de eerste helft 19e eeuw zijn er nog slechts 5 werkzaam in Amsterdam. De meesten houden zich dan bezig met de invoer van kaarten uit Duitsland en België. Een eigen productie is nauwelijks bekend. Na 1850 is het gebeurd met Amsterdam als speelkaartencentrum van Holland. Import wordt hoofdzaak. Ruim 50 jaar later vinden we weer speelkaartenproducent. In 1969 beëindigde ook deze fabriek de productie.

 

DE REST VAN NEDERLAND

Buiten Amsterdam zijn tot 1900, voor zover bekend, slechts weinig speelkaartenfabrikanten werkzaam geweest. In Utrecht vinden we in de periode 1645 tot 1733 drie speelkaartenmakers, één in Den Haag in 1698 en één in Amersfoort in 1831. Ook in Zwolle en Den Bosch rond 1853 en Arnhem 1823. In Maastricht vier, allen rond 1850, waarvan een fabrikant zich later in Zevenaar vestigde. De meesten werkten slechts enkele jaren (zie naamlijst).  

 

PAPIER

Het duurste product, voor de vervaardiging van speelkaarten, was het papier. Hoe verder men het moest kopen, hoe duurder het product. In de 16e eeuw werd er in Holland nauwelijks papier gemaakt, dus nauwelijks interessant genoeg om als speelkaartenmaker aan de slag te gaan. Dit in tegenstelling tot de Zuidelijke Nederlanden, waar al in 1405 in Hoei de eerste papiermolen wordt vermeld.  

Toen men na 1585 geen papier meer kon betrekken uit Antwerpen, tot dan toe een middelpunt van de papierhandel, begon men met de bouw van papiermolens. De eerste werd te Zwijndrecht gebouwd. Al spoedig volgden andere steden. Vanaf ca 1590 vond een echte concentratie plaats op de Veluwe (in 1740 telde men hier 168 papiermolens) en in de Zaanstreek. De handel, ook internationaal, liep nu over Amsterdam. De belangrijkste afnemer in de 17e eeuw was Engeland. Toch waren de Nederlanden met betrekking tot hun papierbehoeften niet "selfsupporting". Papier werd nog ingevoerd vanuit Duitsland, Frankrijk en Zwitserland.  Dit blijkt o.a. uit vele contracten van speelkaartenmakers.  

Papier werd gemaakt van lompen, die voornamelijk uit Duitsland werden ingevoerd. Pas rond 1845 werd hout gebruikt met nog toevoeging van lompen voor de vervaardiging van papier. In 1866 vond de Amerikaan Benjamin Tillghman de methode om papier uitsluitend uit hout te vervaardigen.
De papierhandel liep niet altijd even soepel. Net als belasting en import- of exportrechten op speelkaarten en andere drukwerken, was de papierhandel aan deze opslagen overgeleverd. Soms was het papier te duur geworden. Soms was men goedkoper dan het buitenland. Soms was een oorlog spelbreker of juist een opsteker voor de papiermakers.

"Papiermakers" door M., maker onbekend, rond 1689.

 

BELASTINGEN

Over de belasting op speelkaarten is veel gepubliceerd. Het Belasting & Douane Museum heeft diverse publicaties aan dit onderwerp gewijd. Ook het boek "BELASTING IS TROEF" van Filip Cremers, geeft een duidelijk overzicht.  Dankzij de belastingen komen wij meer te weten over het wel en wee van de kaartenmakers. Elke ingevoerde belasting leverde stromen van bezwaren op, gericht aan de overheid.  

Zoals de belasting van 1797, waarbij schoppenaas moest worden voorzien van een belastingstempel. Als voorbeeld wees men op het Engelse belastingaas. Kaartenmaker Jordan protesteerde heftig: "als zijnde de voornaamste zo niet enige bezitter eener kaartfabriek in den Provincie", verwachtte hij ruïneuze gevolgen voor zijn fabriek. Ofschoon hij betere en duurdere kaarten maakte dan de vele uit Brabant, kon hij tot nu toe de concurrentie aan. Hij stelde voor de invoer te verbieden of de belasting te verhogen. Jaarlijks produceerde Jordan 1000 gros (144.000 spellen). De invoer schat hij 3 tot 4 maal hoger. Ook klaagt hij over het verlies aan materiaal. Veel van de oorspronkelijke schoppenazen waren waardeloos geworden. De kaarten kwamen gevlekt terug. Het aas was herkenbaar. De Spaanse kaarten die in Amsterdam onder de joden zeer veel gebruikt worden, zouden nu onverkoopbaar worden wegens het ontbreken van een schoppenaas.

ontwerpen van Hollandse belastingazen, 1797

Kaartenmakers Ribbeck en Blyenburgh gooiden er nog een schepje bovenop. Door de invoering van de belasting zouden zij hun eigendommen, eer en goede naam verliezen, tot armoede vervallen. Gevangenis, schavot en verbanning konden zij verwachten.  Werklieden zouden worden ontslagen. "Fabrieks instrumenten" zouden als oud ijzer worden verkocht. Ook komen ze op voor de gewone man, die na gedane arbeid bij een kroes bier een spelletje doet. Voor hem geldt het zelfde belastingtarief als voor de miljonair.

De belasting zou tot ca 1805 gehandhaafd blijven. De geringe opbrengsten, veroorzaakt door een te duur inningsysteem, fraude met valse azen, smokkel (vooral uit België) en belasting ontduiking, maakten een einde aan deze belasting. Voorheen waren al de nodige pogingen ondernomen om een belasting in te voeren, de meesten echter zonder succes.
Ook de latere belastingen werkten amper. Men had in 1920 beter moeten weten, toen men opnieuw belasting op speelkaarten ging heffen. In 1927 eindigde ook deze belasting, de kosten wogen niet op tegen de baten.

 

HET HOLLANDSE DUIVELS PRENTENBOEK

Soms lijkt het er op, dat het verbod op het spelen met de kaart van oudere datum is dan de uitvinding van de speelkaart. Al eind 14e eeuw worden kaarten verbrand of verboden. Ook in Holland, zoals in Deventer in 1463, waar het kaartspel in de wijntaveernen werd verboden of zoals in Amsterdam in 1461 een handvest werd uitgevaardigd waarbij vals spelen van o.a. het kaartspel wordt gestraft met het uitsteken van beide ogen. Of wat te denken van een verbod in 1567 op het kaartspelen op zondag in Middelburg en Arnemuiden. Talloos zijn de bestuurlijke ordonnanties en kerkelijke verordeningen, die tot in de 19e eeuw het spelen met de kaart als schadelijk voor de volksgezondheid, respectievelijk geestelijke gezondheid houden.

In de 16e en 17e eeuw bevoeren Hollanders alle wereldzeeën. Uit een reisverslag, uit 1646 naar Batavia van het schip "De Nieuwe Delft", blijkt dat het aan boord was verboden "Te kaarten of dobbelen of het niet bijwonen van het ochtendgebed". Overtreders werden gestraft met "enkele dagen verblijf in de ijzers". Algemeen was het op de schepen verboden kaarten aan boord te brengen. Men werd in de boeien geslagen, op water en brood gezet en de kaarten werden overboord gegooid.
Het dobbelspel is jarenlang de concurrent gebleven van het kaartspel, maar toen de Engelsman Grabner ca 1800 onze koffiehuizen bezocht, zag hij er geen dobbelaars meer, wel kaart- en biljartspelers.

"Kaartspelers in oude herberg" door Adriaen Brouwer, ca 1635.

Lex Rijnen

> INDEX